Of hier!
Ik ben de laatste tijd veel bezig met 3 woorden één kort verhaal te schrijven. Dus heb jij nog een leuke reeks woorden?
Laat het me weten via mail ([email protected])
Laat het me weten via mail ([email protected])
3 words, one story
Moord, fuif, dronken
Roland was op een fuif. De zoveelste, hij was de tel al wel even kwijt. Hij was 18 en had zijn rijbewijs net, maar met de auto rijden deed hij nog niet. Vreselijk eng vond hij dat. Hij had een autofobie, zeg maar. Het was gezellig en de avond vloog voorbij. Hij had niet veel gedronken, dus hij was nog steeds nuchter. Snel ging hij zijn jas halen in de vestiaire en vertrok naar huis op zijn fiets. Hij stond bij een rood licht te wachten toen het gebeurde. Een auto kwam recht zijn richting uit op volle vaart. Hij stond perplex Auto, piepende banden, ging er door zijn hoofd. Gevaar! Maar hij was te laat, de auto raakte hem voor de volle 100 procent en hij vloog over de motorkap en het dak. Daarna op de straat. Daar lag Roland dan terwijl zijn laatste vezel leven hem verliet. Hij was zo goed als dood. De wonde op zijn hoofd zou hem sowieso fataal worden. Het bloed sijpelde uit de wonde op de koude geasfalteerde weg. Stilaan werden de paar druppels een plas en sloop het leven uit Roland. Om 5 u 's morgens toen hij gevonden werd was hij even koud als de asfalt onder hem.
Diezelfde avond nog kregen de ouders van Roland het slechte nieuws te horen. Zijn moeder barstte in snikken uit, haar Roland. Haar zoon... Hij was weg, het was nog zo'n goede jongen vond ze. Goede punten, leuke vrienden, altijd op tijd. Nu was hij weg. Zijn vader bleef zoals hij altijd al was geweest. Een rationele mens. Het enige wat hij vroeg was: 'Hoe?'
De agent voor hem, Filip , vertelde hem dan exact uit hoe het was gebeurd. 'Vluchtmisdrijf?', vroeg Rolands moeder snikkend. Filip knikte en ze barstte weer in snikken uit. Het was met horten en stoten dat ze zei 'maar dat is moord...'
Filip suste haar met het feit dat ze de vermeende moordenaar zouden vinden.
Twee weken later was het zover, Roland werd begraven. De kist was gemaakt uit wengé hout. Mooi vond zijn moeder. Zijn foto had zijn beste vriend gekozen, die ook helemaal ontspoord was na het ongeval. Maar iedereen noemde het moord. Zijn beste vriend, Peter, stond achter de microfoon. Hij slok en schraapte zijn keel, 'Roland. Je was m'n maat. Ik zal je nooit vergeten. Elke keer als ik je plaagde omdat je niet met de auto durfde rijden, het spijt me. Nu begrijp ik waarom, je wilde niemand anders schade berokkenen. Niet dat je zo'n slechte bestuurder bent, maar dat weet je wel hé maat. Ik snap waarom je bang was, bang van het gevaarlijke onbekende. Dat dit uitgerekend jouw moest gebeuren, ik vind het meer dan spijtig. Ik.', hij stokte even, pinkte een traan weg en ging dan weer verder, 'Ik kan niet in woorden zeggen hoe spijtig ik het vind dat ik je niet nog een laatste keer kan zien glimlachen. Want dat kon je. Alle meiden vielen als blokken voor je, maar jij bleef nuchter. Als het komt dan komt het zei je. En zie me hier nu staan. Ik lijk wel een klein kind.' Hij veegde snel een paar tranen weg. 'Ik wil je in ieder geval bedanken voor alle leuke tijden. Ik weet nog dat we op school een vijs van de leerkracht zijn stoel hadden losgedraaid Dat was lachen. Of met die stinkbom, iedereen lachte zich rot. Behalve jij, je voelde je schuldig na een tijdje. Toen heb je je excuses aangeboden aan de leerkracht. Je was echt de eerlijkheid zelve. Maat, ik ga je missen, echt waar. Ik zal jou missen, je glimlach, je eerlijkheid.'
Peter wandelde terug naar zijn plaats en droogde zijn tranen toen hij zat. Iedereen in de zaal was ontroerd en gepakt door het verhaal dat Peter had neergezet. Na Peter was het de beurt aan de pastoor. Hij deed wat hij moest doen en een uur later werd de kist uit de kerk gedragen. Een wengé kleurige kist. Zoals Roland het zelf had gewild.
Diezelfde avond nog kregen de ouders van Roland het slechte nieuws te horen. Zijn moeder barstte in snikken uit, haar Roland. Haar zoon... Hij was weg, het was nog zo'n goede jongen vond ze. Goede punten, leuke vrienden, altijd op tijd. Nu was hij weg. Zijn vader bleef zoals hij altijd al was geweest. Een rationele mens. Het enige wat hij vroeg was: 'Hoe?'
De agent voor hem, Filip , vertelde hem dan exact uit hoe het was gebeurd. 'Vluchtmisdrijf?', vroeg Rolands moeder snikkend. Filip knikte en ze barstte weer in snikken uit. Het was met horten en stoten dat ze zei 'maar dat is moord...'
Filip suste haar met het feit dat ze de vermeende moordenaar zouden vinden.
Twee weken later was het zover, Roland werd begraven. De kist was gemaakt uit wengé hout. Mooi vond zijn moeder. Zijn foto had zijn beste vriend gekozen, die ook helemaal ontspoord was na het ongeval. Maar iedereen noemde het moord. Zijn beste vriend, Peter, stond achter de microfoon. Hij slok en schraapte zijn keel, 'Roland. Je was m'n maat. Ik zal je nooit vergeten. Elke keer als ik je plaagde omdat je niet met de auto durfde rijden, het spijt me. Nu begrijp ik waarom, je wilde niemand anders schade berokkenen. Niet dat je zo'n slechte bestuurder bent, maar dat weet je wel hé maat. Ik snap waarom je bang was, bang van het gevaarlijke onbekende. Dat dit uitgerekend jouw moest gebeuren, ik vind het meer dan spijtig. Ik.', hij stokte even, pinkte een traan weg en ging dan weer verder, 'Ik kan niet in woorden zeggen hoe spijtig ik het vind dat ik je niet nog een laatste keer kan zien glimlachen. Want dat kon je. Alle meiden vielen als blokken voor je, maar jij bleef nuchter. Als het komt dan komt het zei je. En zie me hier nu staan. Ik lijk wel een klein kind.' Hij veegde snel een paar tranen weg. 'Ik wil je in ieder geval bedanken voor alle leuke tijden. Ik weet nog dat we op school een vijs van de leerkracht zijn stoel hadden losgedraaid Dat was lachen. Of met die stinkbom, iedereen lachte zich rot. Behalve jij, je voelde je schuldig na een tijdje. Toen heb je je excuses aangeboden aan de leerkracht. Je was echt de eerlijkheid zelve. Maat, ik ga je missen, echt waar. Ik zal jou missen, je glimlach, je eerlijkheid.'
Peter wandelde terug naar zijn plaats en droogde zijn tranen toen hij zat. Iedereen in de zaal was ontroerd en gepakt door het verhaal dat Peter had neergezet. Na Peter was het de beurt aan de pastoor. Hij deed wat hij moest doen en een uur later werd de kist uit de kerk gedragen. Een wengé kleurige kist. Zoals Roland het zelf had gewild.
Andere verhalen
ontvoerd
Hier zat ik dan, in het midden van een vuile, gruizige kelder. Omringd door ratten die door het vuile water kropen. Eentje slingerde met haar staart een blikje om, Jupiler. Dat gele goedje had mijn ontvoerder gisteren door zijn schorre keel gegoten toen hij me eerst bedreigd had. Ik was bang, dat zeker maar ik kon me niets herinneren. Niet wat ik gedaan had zodat ik hier beland zou zijn. Wie ik was, dat zat ergens in het achterste van m’n hoofd. Maar daar kon ik nu nog niet aan en al helemaal niet of ik familie had, ouders, kinderen. Alles was verdwenen, alsof het was opgeslorpt door een zwart gat in m’n geheugen. Ik probeerde het me te herinneren, dat deed ik echt Maar het was weg, voorlopig. Een hele tijd was het stil, doodstil in dit donker krocht. Tot plots m’n ontvoerder de kamer in gebungeld kwam. Hij leek wel dronken, maar toch was hij het niet aan zijn toon te horen. ‘Zo, bevalt het je hier wat?’ ‘Wat denk je zelf? Nee, dus’, antwoordde ik hem. Hij haalde zijn schouders op, ‘Blijven zal je hier toch of je het nu wilt of niet.’ Hij slenterde naar haar toe, ‘Dadelijk ga ik naar de GB, had je nog iets gewenst?’ ‘Drinken’, antwoordde ik kort. ‘Drinken, dat is genoteerd. Maar ik weet wel niet of de ratten het water niet liever zouden hebben.’, antwoordde hij. ‘Nou…’, zuchtte ik. Hij wandelde de kamer weer uit, ‘Ik ben zo terug. Blijf mooi hier.’ Toen ik buiten de kamer een auto hoorde accelereren, wist ik dat hij weg was. Snel lokte ik een rat, zodat ze m’n touw rond mijn polsen kon doorbijten. Het beestje deed er echt een eeuwigheid over, alleszins zo voelde ik het aan. Ik hoorde nog steeds geen auto die terug was en waarschijnlijk moest hij wel ver rijden. Ik stond op en wandelde naar de deur. Toen hoorde ik plots iemand fluiten op de gang. Het leek wel alsof ik in een zee zat, het water was de angst en die kwam nu tot aan m’n lippen. Vliegensvlug liep ik terug naar de ratten en hield ik m’n handen achter mijn rug. Er kwam iemand binnen, dezelfde man met een flesje water… ‘Zo, braaf geweest?’, vroeg hij. Ik knikte. Hij kwam naar me toe. ‘Ik ga je handen losmaken, dan kan je drinken. Probeer niets. Anders kan het wel eens slecht uitpakken.’, zei hij. De angst steeg me naar hoofd, de man stond achter haar. ‘Dus… je wou al gaan lopen?’, vroeg hij. Ik zweeg terwijl hij sprak, ‘Ja, dan gaat het hier nog link worden. Dametje’ Ik slok, de angst beklemde me. Het was alsof de zee van angst me bijna liet verdrinken. Het water stond tot aan m’n neus, ik kon nog net ademhalen. De man hurkte voor me en zei, ‘Nu heb je dus een probleem.’ Ik sloot mijn ogen, bang voor de slag die zou komen. En hij kwam aan. Hard zelfs. Met een hand ging ik naar m’n gezicht, een traan rolde over m’n wang. ‘Ik ga een touw halen, blijf hier of je maakt wat mee.’, zei hij. Hij wandelde de kamer uit, ik huilde. Tranen rolden met duizenden over mijn wangen. Mijn wang gloeide op de plaats waar hij me had geslagen. Toen kwam hij terug met een touw, hij bond mijn handen stevig vast. ‘Nu mag je dus zwart gaan kijken. Ligt allemaal aan jezelf.’, zei hij. Hij bond een blinddoek voor m’n ogen ik zag niets meer. Urenlang staarde ik in het donker, na een tijdje viel ik in slaap. Toen ik wakker werd, lag ik ergens anders. Hier was het kouder… Waar lag ik? Ik bewoog. ‘Dat zou ik niet te veel doen.’, hoorde ik, ‘ik heb je verplaatst.’ ‘Hoezo?’, vroeg ik. ‘Ja, je ligt op een betonnen pilaar tegen de muur, als je teveel beweegt stort je naar beneden. Het is maar wat je liever hebt.’, zei hij. Ik slok. Ik kroop dicht tegen de muur. ‘Waarom heb je me ontvoerd?’, vroeg ik. ‘Ach, soms krijgen mensen iets in het leven waardoor ze iets inzien.’, was zijn antwoord. ‘Wat zag je in?’, vroeg ik. ‘Dat jij een slecht mens bent.’, zei hij. Ik slok weer. Ik wist niet eens meer wie ik was, wat had ik dan toch gedaan? Ik kon me misschien beter naar beneden laten storten. Dan was ik van alles af. Ik leunde naar voren en duwde mezelf voorzichtig dichter naar de rand. Mijn benen bungelden in de lucht. ‘Wat ben je van plan?’, vroeg hij, ‘Het is echt wel hoog.’ Ik deed verder zonder te luisteren. Ik viel in de duisternis en stortte naar beneden. Nu kon hij zich ontdoen van mijn lijk...